Vlierbes, Vicks en levertraan………
Tijdens je jeugdjaren (in mijn geval de vorige eeuw, jaren ‘30-’40), was het je moeder, die bij eerste ziekteverschijnselen dokter over je speelde. De meest bekende kinderziektes mazelen, rode hond, difterie, waterpokken en de bof hebben in menig gezin “huisgehouden”. En “Mijnheer de dokter” werd pas opgeroepen, wanneer hulpmiddelen van de surrogaat-dokter geen resultaat opleverde. Huisartsen in die tijd waren mannen met ontzag en aanzien, want zo zagen ze er naar mijn mening ook uit, dikwijls met een lorgnet, (zgn. neusknijper) en zwart in het pak. Met daaronder een gilet, waarover een zware gouden ketting met zakhorloge bungelde. Streng kijken, want ze hadden hiervoor begrijpelijk veel gestudeerd. En de doktersvalies natuurlijk, daar zaten namelijk de beterschapsspullen en het doktersgereedschap in, maar daarin mochten we niet kijken. Doktersgeheim! Op zijn werkplek thuis onveranderlijk gekleed in een hagelwitte doktersjas. Maar, die hangt tegenwoordig ergens achteraf aan de kapstok en loopt men daar nog nét niet in korte broek!
Moeders in die tijd gingen, zoals gezegd, bij ziekte van kinderen eerst zelf te werk en trachtte het grut op hun manier weer gezond te krijgen. Wat deels over het algemeen wel lukte. De levertraan, die vooral in de maanden met een R werd toegediend, had in menig Nederlands gezin flink wat aftrek. Maar bij mijn thuis géén middeltjes om de bitterheid van het spul te verzachten. Nee, bam,… lepel in de mond en doorslikken. En terugspuwen was er niet bij. Want dan leverde dat een strafbonus op van nog een extra lepel van de bittere walvisolie en dat was zeker niet iets wat je wilde. Verkoudheid bijvoorbeeld werd o.a. met Vicks en Valdapastilles aangepakt; en veel drop zal men zeggen, ja, voor de lekkerigheid dan, maar dat was er in mijn jeugdjaren ook niet bij. “Zoet maakt niet gezond”, zei de mama-dokter altijd. Mijn moeder maakte in de zomer van de zwarte vlierbes een soort jam. Als voorraad voor de komende “hoest-tijd”. In de kelder stonden deze paars-uitziende potten tussen de ingeweckte groenten- en fruitflessen. Einde van de winter waren die van de “verkoudheidsjam” meestal allemaal leeg. Begon men te snotteren, dan kreeg men een paar eetlepels van het goedje in een kop met kokend water toegediend, dat zo heet mogelijk moest worden opgedronken. En het hielp. Aspirine werd niet zoveel gebruikt, zoals dat nu met de paracetamol. Want als je nu bij wijze van spreken een wind teveel laat, krijg je al een tablet voorgeschreven. Mazelen: Hadden meer dan twee personen deze kwaal, dan werden ze bij elkaar op een slaapkamer gelegd om verspreiding tegen te gaan. Bij de bof (dikoor) werd hetzelfde toegepast. Met dien verstande, dat je eigenlijk uit de buurt van andere gezinsleden werd gehouden. Omdat het zeer besmettelijk was. Het begon met koorts en je kreeg er een dikke wang van en de speekselklier bij het oor raakte ontstoken. Er waren hiervoor geen medicijnen. Waterwormen: liters thee van het wormkruid heb ik in mijn jongensjaren gedronken om die krengen kwijt te raken. Onder het afdak thuis hingen ‘s zomers altijd bosjes van dit gele kruid te drogen. Uiteindelijk zijn die wormpjes wel verdwenen, maar of dat nu door deze geneeskundige, buiten in het wild groeiende plant kwam, waag ik te betwijfelen. Een van mijn oudere zussen had een – tijdelijke – vervelende oogkwaal. (waarschijnlijk betrof het hier een verstopte traanklier). ‘s Morgens bij het opstaan zaten haar beide ogen dichtgeplakt en kon zij deze niet zelfstandig meer openen. Ook hiervoor was weer een oplossing. Mijn moeder was dan zeker een half uur in de weer om door middel van boorwater de plakkerige kijkertjes weer te ontsluiten. Een arts had waarschijnlijk hetzelfde middel toegepast.
Maar soms kon het ook gruwelijk fout aflopen en in dit geval was het de zeergeleerde heer, die dat op zijn geweten had.
Mijn jongste zusje – toen bijna 2 jaar oud – was al een tijdje ziek, een verkoudheid, die maar niet wilde overgaan. Op een gegeven moment werd er longontsteking geconstateerd en de arts adviseerde mijn moeder om buiten de medicijnen om gebruik te maken van een stoom-apparaatje(een koperen keteltje met een tuitje, waarvan de druppels werden opgevangen. Dit moest verlichting brengen aan het zieke meisje. Maar de toestand werd steeds kritieker. Op zekere dag had men al enige telefoonoproepen aan de arts gedaan. Laat in de avond reageerde hij daarop. Bij binnenkomst zag hij meteen hoe ernstig het kind erbij lag en constateerde een dubbele longontsteking .
“Mevrouw”, zei hij onbewogen tot mijn moeder, “hebt u cognac in huis”?
Ons oogappeltje (het kind was met de “helm geboren”), kreeg 2 suikerlepeltjes van dit geestrijk vocht toegediend, – waarmee de vastzittende slijm moest worden opgelost – waarna ze in een diepe slaap viel. In de ogen van de arts was dit misschien het laatste redmiddel. Hierna vertrok de geneesheer. Regelmatig ging het gezin controleren, hoe het met haar ging, totdat men ontdekte, dat zij achterover, achter in haar bedje lag. Ze was in de opkomende slijm gestikt. Het noodmiddel van de medicus is haar echter dus fataal geworden. Natuurlijk, net zo goed als vandaag de dag, zijn er in het verleden foutieve en verkeerde diagnoses gesteld, waarbij in het allerergste geval de dood van de patiënt. Echter, ook ziekenzorg blijft mensenwerk!
Maar patiënten in de 19e eeuw hadden waarschijnlijk graag met ons geruild. Zij moesten het destijds doen met dokters met veel minder kennis van zaken en minder genezingsmethoden. Zo verhaalt de overlevering, dat ziek-zijn toen echt geen pretje was. Moest je bijvoorbeeld geopereerd worden, dan kon je wel eens bij de barbier terechtkomen, die dat soort snij-en hakwerkzaamheden naast zijn werk als kapper deed. Met…..… alcohol als verdoving!!
En een proost op de goede afloop zal hier zeker op zijn plaats zijn geweest!
JvG